Nieuws

Resultaten Online kennisbijeenkomst Wintervoedsel voor akkervogels

Gerst in de winter - 339731 via Pixabay
Bron foto: 339731 (Pixabay License)
Samenvatting
  • Onderwerp
    Akkervogels
  • Interessant voor
    Akkerbouwer, Vollegrondstuinder
Bekijk de bronnen
Met 59 mensen uit het werkveld van het (agrarisch) natuurbeheer en diverse onderzoekers was de bijeenkomst 'Wintervoedsel voor akkervogels" geslaagd. Jules Bos van Vogelbescherming Nederland heeft verteld over de ervaringen en resultaten van het beheer van wintervoedselakkers in Noord-Limburg. Hierna heeft Bauke Koole laten zien hoe je met behulp van doelsoortenmonitoring het akkervogelbeheer kan evalueren en verbeteren.

De bijeenkomst vond plaats 13 januari en was georganiseerd door Hogeschool Van Hall Larenstein en BoerenNatuur (vanuit het LIFE IP All4Biodiversity project). De presentatie kun je hier downloaden. Kijk voor meer informatie vooral naar ons dossier Wintervoedsel voor Akkervogels.

Wintervoedselakkers Kraijelheide – Jules Bos (Vogelbescherming Nederland)

Kepen op de Kraijelheide - © Jules Bos
Bron foto: Jules Bos (© Jules Bos)

De wintervoedselakkers worden jaarlijks ingezaaid met verschillende monoteelten. Dit bevalt de beheerders beter dan mengsels van verschillende (graan)soorten, ook vanwege de esthetische en/of cultuurhistorische waarde van bijvoorbeeld een gerst- of roggeakker met bijbehorende akkerflora. Daarnaast speelt mee dat verschillende soorten in een mengsel verschillen in concurrentiekracht en zo voorkom je dat enkele soorten gaan domineren. Bladrammenas trekt vinken aan, terwijl graan gorzen aantrekt. Een mengsel heeft geen meerwaarde zolang de afzonderlijke gewassen aanwezig zijn in het gebied. Er is ook geëxperimenteerd met andere gewassen zoals zonnebloem, maar de ervaring leert dat het zaad hiervan snel op is. Zonnebloemen trekken veel groenlingen aan. De gebruikte graangewassen zijn tarwe en gerst. Er is geen duidelijk verschil in de hoeveelheid voedsel die de gewassen geven. Wel zijn de graankorrels in de aren van tarwe beter beschermd dan bij gerst en daarmee zijn ze langer beschikbaar. Bladrammenas en graanakkers worden niet afgewisseld, omdat zaden van bladrammenas in het zaaibed achterblijven en in het volgende jaar het graan beconcurreren. In sommige jaren lukt het om de vogels tot ver in de winter (inclusief de maanden februari en maart) van voedsel te voorzien. In andere jaren zijn de akkers al voortijdig leeggegeten. Dit hangt niet alleen af van de zaadproductie in het groeiseizoen, maar ook van andere dieren die van de zaden mee-eten. In muizenrijke jaren eten ook muizen veel van het beschikbare graan. Ratten zijn in dit gebied geen probleem omdat er geen sloten zijn. De beheerders voeren niet graag bij, maar als de omstandigheden erg zwaar zijn voor de vogels, met veel vorst en sneeuw, wordt dit soms wel gedaan.

Het tijdstip waarop in het voorjaar het bewerken van de akkers start voor de herinzaai hangt af de weersomstandigheden, of er nog zaden beschikbaar zijn en of vogels nog van de akkers gebruik maken. Het is wenselijk om de zomergranen zo vroeg mogelijk in het voorjaar in te zaaien, bij voorkeur eind maart of begin april. Zo geef je de granen een voorsprong ten opzichte van de onkruiden die met stijgende temperaturen in de loop van het voorjaar ook kiemen en om zo vroeg mogelijk in het broedseizoen de rust op de akkers te laten terugkeren. In het vroege voorjaar is het dus balanceren tussen enerzijds het wintervoedsel zo lang mogelijk beschikbaar houden en anderzijds de wens zo vroeg mogelijk in te zaaien. Bladrammenas wordt wegens vorstgevoeligheid niet eerder dan begin mei ingezaaid. De veldjes worden jaarlijks bemest met rundveedrijfmest. De ervaringen hiermee zijn goed: het gaat om schrale zandgronden waar behoefte is aan snel beschikbare stikstof om de teelten te laten slagen. Onkruid is geen groot probleem, waarschijnlijk ook door de lage voedselbeschikbaarheid van de grond. In het voorjaar wordt het gewas ondergewerkt middels schijveneggen, meestal twee keer. Onkruiden zijn gunstig voor de akkervogels zolang ze het gewas niet te veel beconcurreren. Melganzevoet is bijvoorbeeld een goed voedselgewas voor onder andere de kneu.

Beheermonitoring in Noord-Groningen- Bauke Koole

Schermafbeelding van webapplicatie voor beheersmonitoring van Bauke Koole

Bauke Koole organiseert en voert de beheermonitoring uit voor de noordelijke collectieven in Groningen. Beheermonitoring is een verplicht onderdeel van het Agrarisch natuur- en landschapsbeheer waarmee wordt gekeken of beheer op de goede plaats ligt, of het tot gewenst habitat leidt en of de doelsoorten voldoende aanwezig zijn. Hij doet dit aan de hand van een protocol beschreven in het Sovonrapport.

Bauke heeft een webapplicatie gemaakt voor het visualiseren van de resultaten van de beheermonitoring. Door middel van een zogenaamde weegfactor wordt berekend hoe de onderzochte beheereenheden zich ten opzichte van elkaar verhouden. Hiervoor wordt gebruikt maakt van drempelwaardens zoals aangegeven in het Sovonrapport. De weegfactor bestaat uit een aantal variabelen. Als eerste is het aantal doelsoorten en het aantal verschillende doelsoorten per onderzochte beheereenheid berekend. Immers de doelsoorten, bepaald door de provincie, zijn maatgevend voor het gevoerde beheer. Hiernaast is ook het aantal soorten, het aantal verschillende soorten, het aantal roofvogels en het aantal soorten roofvogels berekend. Deze variabelen zijn ook meegenomen in de weegfactor maar tellen minder zwaar mee dan de doelsoorten. Na de berekening van de weegfactor kunnen de onderzochte beheereenheden onderling worden verdeeld. In de webapplicatie wordt dit met een kleurenschema zichtbaar. De gebiedscoördinator kan zo zien hoe de beheereenheden presteerden. Een lage score betekent dat het beheer in de betreffende beheereenheid verbeterd dient te worden. Succesvol beheer kan vertaald worden naar de rest van het gebied.

Het kan interessant zijn om de doelsoorten te herzien en in te delen per grondsoort of naar andere landschapskenmerken, zo bleek uit de resultaten. Op kleigronden komen bijvoorbeeld nooit zo veel geelgorzen voor als op zandgronden. Uit de resultaten kwam ook naar voren dat de wintervoedselveldjes het beter doen dan de veel grotere beheereenheden zoals de vogelakker of vogelgraan met winterstoppel. Hoopgevend zijn de in recente winters waargenomen grauwe gorzen; een teken dat wintervoedsel effect heeft. In de zomer van 2021 is vlakbij een wintervoedselveld een paartje Grauwe gors ontdekt. Het zou de opmaat van een aanstaand broedgeval kunnen zijn.

Het is niet mogelijk om deze webapplicatie in SCAN GIS te zetten. Er wordt dit jaar wel voor verschillende databases onderzocht of ze afgestemd kunnen worden op de beheermonitoring. Integratie in SCAN kan dan een volgende stap zijn. Verder werkt BoerenNatuur aan een aanpak om de kwaliteit van beheer en beheereenheden (ook op clusterniveau) zelf in SCAN te kunnen beoordelen. Het monitoren van hele gebieden is naast beheermonitoring ook heel belangrijk. Het onderwerp monitoring komt binnenkort terug in een volgende kennisbijeenkomst.

Discussie

  • Gevraagd wordt of er collectieven werken met monitoring door de boeren zelf. Bij enkele collectieven wordt dit vrijwillig gedaan en bij anderen worden de uitslagen gedeeld met de boeren. Het is belangrijk om de boeren te betrekken bij de monitoring. De methode van monitoring hangt altijd af van het doel. Het betrekken van de boeren is een ander doel dan het informeren van de provincies.
  • In de nattere delen van Nederland (globaal Laag-Nederland) zijn ratten vaak een probleem in wintervoedselveldjes. Het gebied geschikt maken voor natuurlijke vijanden kan helpen, denk hierbij aan zilverreiger, buizerd en andere roofvogels. Diepe ontwatering maakt de percelen gunstig voor ratten. Aangegeven wordt dat bij erge overlast het wintervoedselveldje omgeploegd wordt en er vervolgens drie jaar lang geen wintervoedsel opkomt. Ratten zijn niet alleen een probleem voor de voedselbeschikbaarheid, maar ook voor de boer en de omgeving. Vanwege rattenoverlast worden op Texel geen wintervoedselveldjes meer aangelegd.
  • Onkruidbeheersing is in sommige gebieden een uitdaging bij wintervoedselveldjes. Dit geldt met name voor distels en kweek.
  • De grauwe gors heeft het in het voorjaar heel moeilijk door de lage beschikbaarheid van insecten als voedsel voor hun jongen. Hierdoor heeft het niet veel zin om het winterbeheer op de grauwe gors te richten, dit is niet realistisch wanneer de zaken in het voorjaar niet op orde zijn.
  • In het westen ontbreken geelgorzen (de belangrijkste gebruiker van wintervoedselveldjes in de oostelijke helft van Nederland), maar trekken de wintervoedselveldjes bijvoorbeeld vinken, houtduiven, kepen, kneuen, koperwieken, kramsvogels en houtsnippen aan. Koperwieken, kramsvogels en houtsnippen voeden zich niet met zaden. Andere diersoorten zoals hazen maken ook veel gebruik van wintervoedselveldjes.
  • Op Texel wordt Japanse haver gebruikt als regulier vanggewas en dit trekt ook geelgorzen aan. Het is de moeite waard de waarde van Japanse haver als wintervoedselgewas verder te verkennen.
  • De grootte van afzonderlijke wintervoedselakkers maakt op zich niet zo veel uit (al is enige ‘robuustheid’ wel gewenst; 1 ha), maar uit monitoring op gebiedsniveau moet blijken of de vogels er in de winter voldoende voedsel kunnen vinden. Als de wintervoedselvelden in een gebied al te vroeg in de winter leeg zijn, is er meer beheer nodig. Voor de start van het ANLb zijn richtlijnen opgesteld voor aantallen hectares wintervoedselveldjes en vogelakkers in relatie tot de grootte van het gebied en het landschap zie het rapport Naar effectief gebiedsgericht agrarisch natuurbeheer in Noord-Brabant: handreiking voor collectieven in het kader van de stelstelherziening ANLb2016. Deze richtlijnen lijken in de praktijk aardig te werken.